Categoriearchief: onderzoek

ASS-leerling en levensbeschouwing

In eerdere afleveringen van LIA heb ik geschreven over de ervaringen met leerlingen uit het autistisch spectrum (ASS). Onze school heeft als profiel gekozen voor het technasium en nu blijkt dat van de leerlingen die dat kiezen er meer ASS gerelateerd zijn dan in andere klassen. Dat roept bij docenten levensbeschouwing de vraag op, wat ze moeten doen om die leerlingen toch op een gepaste manier aan levensbeschouwing te laten doen, in de wetenschap dat sommige zaken die we erg belangrijk vinden in het vak bij deze leerlingen niet of nauwelijks ontwikkeld kunnen worden.
Binnen de sectie zijn we bezig om te bezien of het mogelijk is op niet al te ingewikkelde wijze de ASS-leerlingen een soort van persoonlijke leerweg te geven aan de hand van opdrachten op de elektronische leeromgeving van de school. We hebben ontdekt dat op Itslearning de mogelijkheid bestaat voor leerlingen individuele leerplannen op te stellen. Met de beheerder van de elo willen we komende weken bezien wat er werkelijk mogelijk is voor deze leerlingen via deze ingang.
Bijzonder verheugd was ik, toen ik na de publicatie in LIA opmerkzaam gemaakt werd op een scriptie, die over dit onderwerp geschreven is. Carien Boelsma-Hulsman schreef ‘Antenne voor autisme’ met als ondertitel ‘handreikingen voor het geven van waardevolle lessen levensbeschouwing aan leerlingen met een stoornis in het autistisch sprectrum’.
Haar scriptie bestaat uit drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk komen de wetenschappelijke gegevens van ASS aan de orde. Hoofdstuk 2 beschrijft het vak levensbeschouwing op het vmbo, waar ze les geeft en besteedt aandacht aan de methode ‘Antenne’ die voor dit type leerling ontwikkeld is. Hoofdstuk 3 is gewijd aan dit type leerling in het vak levensbeschouwing, zowel theoretisch als praktisch.
Veel aandacht besteedt Carien Boelsma aan de problemen die deze leerlingen tegenkomen puur door het taalgebruik van zowel de docent als de methode. Wat wij tweede taal noemen is voor deze leerlingen een vaak onoverkomelijke barrière. Non-verbale communicatie levert problemen op. Maar Carien wijst ook op de positieve kanten van leerlingen met ASS tijdens de lessen levensbeschouwing: “Leerlingen met ASS hebben een originele manier van denken, waardoor ze vooral in klassengesprekken andere leerlingen (en ook mij) flink aan het denken kunnen zetten. Daarnaast vragen ze regelmatig om verduidelijking, wat mij dwingt om het op een andere manier uit te leggen. Dit houdt mij scherp voor de klas. Ook zullen ze nooit een mening vertellen die niet de hunne is, zoals anderen dat doen die bang zijn om uitgelachen te worden of graag bij een bepaalde groep willen horen. Dit heeft wel tot gevolg dat ze kwetsbaar zijn in de groep. Aan de andere kant merk ik in veel klassen waarin een of meerdere leerlingen met ASS zitten, dat de rest van de leerlingen ook opener en eerlijker wordt. Een goed voorbeeld doet blijkbaar goed volgen. Een leerling met ASS dwingt me als docent om duidelijk, eenduidig en kort te verwoorden wat ik van een leerling verwacht. Dit is niet alleen van belang voor de leerling met ASS, maar ook voor de andere leerlingen, zeker in een klas leerlingen met een LWOO-indicatie.” (Pg. 28)
Een laatste interessante paragraaf is een lijst van aandachtspunten die je als docent met leerlingen met ASS tegenkomt en die Carien voorziet van tips en handvaten, hoe ermee om te gaan. Wie deze tips ter harte neemt, heeft daarmee een groot deel van de moeilijkheden die zhij met deze leerlingen kan hebben aan de kant kunnen zetten.
Carien was bereid om collegae, die in deze materie geïnteresseerd zijn, haar scriptie ter beschikking te stellen. We hebben hem geplaatst op http://www.uitgeverijwvdoever.nl/download/boelsma.pdf .
Wie eigen ervaringen met deze leerlingen heeft: we plaatsen ze graag op de LIA-pagina’s!

Tien barmhartige Samaritanen

Uit de sociale wetenschappen weten we dat de barmhartige Samaritaan een zeldzaam verschijnsel is. Tijdens werkcolleges over dit bijbelverhaal op een Amerikaanse universiteit verhuisden de studenten van het ene gebouw naar het andere. Onderzoekers hadden een haveloze, hulpeloze man op de weg naar het andere gebouw gelegd. Alle theologiestudenten waren zo gefocust op het werkcollege ‘barmhartige Samaritaan’, dat ze zelfs niet in de verleiding kwamen om de hulpbehoevende man aan een nader onderzoek te onderwerpen en eventueel actie te ondernemen.
Gelukkig hebben de makers van mijn veelgeprezen website ‘listverse.com’ een tiental mensen beschreven die zich op een eigen wijze als barmhartige Samaritaan ontpopt hebben. Het zijn allemaal gewone mensen die gegrepen door het lijden van de ander de vaak niet ongevaarlijke stap om de ander te hulp te komen hebben gemaakt.
De tekst bij de nummer 1. Let op het gedrag van de omstanders; de priester en de leviet hebben illustere navolgers gehad.
“Op 18 april 20120 kwam de Guatemalteekse immigrant Hugo Alfredo Tale-Yax een vrouw te hulp die door een man met een mes bedreigd werd. Tale-Yax vocht met de aanvaller, maar werd uiteindelijk neergestoken en voor dood achtergelaten op een straat in Jamaica, Queens (NY). De vrouw en de aanvaller vluchtten in verschillende richtingen terwijl hij lag te bloeden. Videocamera’s filmden gedeelten van de aanval en de situatie erna.
De camera’s lieten zien dat een man Tale-Yax met een mobieltje filmde. Achtien anderen zagen hem en liepen vlak langs hem door. Allen weigerden hulp te bieden of de autoriteiten op de hoogte te stellen. Meest nabij om te helpen kwam een man die het lichaam heftig schudde, maar wegliep toen hij de poel van bloed zag. Brandweerlieden kwamen een kwartier later aan, maar toen wat het al te laat.
De politie zoekt nog steeds naar de verdachte.”
http://listverse.com/2010/10/09/top-10-real-life-good-samaritans/

Wat zeggen docenten over goed onderwijs?

Wat zeggen goede docenten over onderwijzen?
?
“The mediocre teacher tells. The good teacher explains. The superior teacher demonstrates. The great teacher inspires.” – William Arthur Ward

Can anyone become a great educator (teacher or lecturer)? Or is it gift that we are born with (Nature)? Or can we become a great educator through learning, practice, feedback, reflection, etc. (Nurture)? Or perhaps it is a combination of Nature and Nurture? Or perhaps it is neither? What are the characteristics of a great educator anyway?

At the University of California at Berkeley, the Distinguished Teaching Award was instituted in 1959 to recognize and reward excellence in teaching. Since the inception of the award, over 150 faculty in forty-eight departments have been honored…although these essays (by the award winners) were prepared independently over a number of years, there are striking similarities about what good teachers say about teaching. On at least ten propositions, the contributors are in near or total agreement:

*The teacher’s main task is to guide students through the learning process, not to dispense information.
*The goal of teaching is to help students read, speak, write, and think critically—and to expect students to do these things.
*Learning is a ‘messy’ process, and the search for truth and knowledge is open-ended.
*Good teachers love their subject matter.
*Good research and good teaching go hand in hand. Students’ engagement with the subject is enhanced by knowing about the teacher’s own research, and the interaction with students often provides new insights into the research.
*The best teachers genuinely respect students and their intellectual capabilities.
*Good teachers are rarely satisfied with their teaching. They constantly evaluate and modify what they do.
*Good teachers usually had good teachers, and they see themselves as passing on their own teachers’ gifts to a new generation of students.
*Good teachers treasure the small moments of discovery in the classroom and the more enduring effect they have on students’ lives.
*Good teachers do not see teaching as separate from other activities; rather, they see their lives as remarkably integrated.”

[bron: http://zaidlearn.blogspot.com/2008/04/teaching-habits-that-inspire-you-out-of.html ]

Afgestudeerde levensbeschouwing en de arbeidsmarkt

Roel van Swetselaar stuurde het volgende persbericht
Afgestudeerden van de opleiding Leraar Godsdienst en Levensbeschouwing (GL) vinden sneller een baan dan afgestudeerde Godsdienst Pastoraal Werkers (GPW). Bovendien hebben zij vaker een vaste aanstelling en werken vaker fulltime dan GPW-ers. Dat blijkt uit onderzoek dat het lectoraat Gemeenteopbouw van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) deed onderzoek onder oud-studenten van de vijf hbo-theologie opleidingen in Nederland. Zowel de opleiding tot godsdienstleraar als de opleiding tot pastoraal werker is meegenomen.

Opvallend is echter dat de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk populairder is onder studenten. Aan het onderzoek deden 250 alumni mee die een jaar geleden afstudeerden aan een van de vijf hogescholen van Nederland die een theologieopleiding bieden op hbo-niveau. Van deze afgestudeerde hbo’ers deed 82% de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk, tegen 10% leraar Godsdienst Levensbeschouwing. 8% van deze alumni deed de opleidingen tegelijk.

Blijvend spiritueel
Tussen beide groepen zijn er tegelijkertijd veel overeenkomsten. Het salarisniveau ligt op een lijn. Men waardeert de eerste baan hoog; 70-90% is positief over deze eerste ervaring. Verder is 70-80% positief over het vasthouden van de eigen spiritualiteit.

Driekwart werkt binnen vakgebied
Uit een vergelijking met een onderzoek uit 2007 en 2008 dat gedaan is onder GPW-alumni, bleek dat het percentage afgestudeerden dat binnen het vakgebied aan de slag gaat, groeit. 73% gaat momenteel met de opgedane kennis aan de slag, tegenover 67% in voorgaande jaren. GPW’ers met een diploma blijken steeds vaker een breed takenpakket te hebben. Naast pastorale taken (51%) is ook het voorgaan in diensten (43%) en toerustingwerk (27%) veelvoorkomend.
[3 september 2010]

Amerikaanse acceptatie van homorelaties

Gallup is een onderzoeksbureau in de VS, dat al meer dan 75 jaar onderzoek doet naar de menselijke natuur en het menselijke gedrag. Het wereldbekende onderzoeksbureau levert de geïnteresseerde lezer dagelijks de uitkomsten van allerlei onderzoeken die voortdurend de opvattingen van allerlei groepen monitoren.

25 mei berichtte Gallup dat de acceptatie van de Amerikanen van homoseksuele relaties de grens van 50 procent gepasseerd is. Tegelijkertijd daalde het percentage dat deze relaties moreel verkeerd noemt naar 43 procent, het laagste in het jarenlange onderzoek van Gallup naar Waarden en Opvattingen.

De belangrijkste veranderingen hebben plaatsgevonden bij mannen, en met name mannen onder de vijftig, waarbij een vooruitgang van 14 procent werd geboekt.

Republikeinen stijgen vijf procent, onafhankelijken en democraten respectievelijk 11 en 9 procent. Ook onder conservatieve Amerikanen is er een toename te zien van 5 procent, in mei 2010 zagen we een acceptatie van homorelaties van 33 procent.

Opvallend is ook de toegenomen tolerantie onder de katholieke Amerikanen, die met een toename van 16 % op een acceptatiegraad van 62 procent uitkomen.

Hetzelfde onderzoek laat zien dat de weerstand tegen het legaliseren van het homohuwelijk nog steeds bestaat bij 53 procent van de Amerikanen.

Leerlingen uit het autistisch spectrum

In LIA 150 vroeg ik om reacties i.v.m. het toenemend aantal leerlingen binnen het autistisch spectrum. Daar zijn de nodige reacties op gekomen, waaruit ik onderdelen wil citeren, evenwel zonder namen te noemen, omdat ik geen toestemming heb gevraagd reactie èn naam te publiceren.

“Graag wil ik hoewel kort even reageren op leerlingen met autisme. Wat jij schrijft kom ik dit jaar ook tegen. Leerlingen kunnen hun opdrachten niet doen omdat daar inleving voor nodig hebben die ze niet kunnen laten zien.
 
Ik loop daar nu tegen aan en ben in gesprek met de ambulant begeleider om te kijken hoe de opdracht anders kan. Moeilijk vind ik het wel want godsdienst is niet 1 plus 1 is twee. Dat is taal die ze begrijpen en niet de ‘tweede taal” invoelen en inleven.”
 
“Ik werk zelf op een VMBO-school en dan met name in de bovenbouw.
Ook wij komen deze leerlingen tegen en het is niet altijd even gemakkelijk. De meesten hebben moeite met taalgebruik, vooral verwijzingen naar bijzondere gebeurtenissen en spreekwoorden en gezegden nemen ze vaak zo letterlijk, dat je bijna vanzelf in de lach schiet. Voorbeeld: bij een hoofdstuk over relaties komen de samenlevingsvormen aan de orde. Een van de vragen is dan in het werkboek of de leerling later zelf ook wel voor de kerk wil trouwen. Een van mijn autitische leerlingen vraagt dan of het bruidspaar met de familie dan (letterlijk) VOOR de kerk gaat staan om de ceremonie af te handelen.
Voor ons heel normaal taalgebruik, maar niet voor hen. Een uitspraak als “door de bomen het bos niet meer zien” is aan hen niet uit te leggen. En zo zijn er meer.
Mijn eigen ervaring is dat deze leerlingen wel heel erg gevoelig zijn voor beelden. Ik gebruik zelf veel visueel materiaal.
En … als er getoets moet worden beoordeel ik bij deze leerlingen vaker de werkhouding en het toch proberen mee te doen, hoe lastig dat soms is. Ik gebruik ook nogal eens stukjes van een film die bij het onderwerp passen en maak daar dan vragen bij. Ook een tekenopdracht is meestal wel aan deze leerlingen besteed. Ze kunnen dan vaak heel goed in een tekening laten zien (als een soort beeldverhaal) waar anderen dan woorden voor gebruiken. Het zit wel in hun hoofd, maar het komt er anders uit. Met jouw oplossing van reproduktieproefwerken kun je in ieder geval wel toetsen of ze begrepen hebben waar het over gaat.
 
Websites als www.balans.nl en ook op de website van kennisnet staat veel informatie over de verwerking van schoolse zaken bij dit soort leerlingen. Van vallen en opstaan en veel dingen uitproberen ben ik zelf ook wel wijzer geworden. Meestal is het geen onwil, maar onmacht. Door daar goed rekening mee te houden is er al veel gewonnen. Het ontbreekt deze leerlingen meestal niet aan intelligentie.”

 
“Wij hebben op school regelmatig autistische leerlingen, de ene al meer uitgesproken dan de andere.
In een heel extreem geval waarbij een jongen altijd als een ambetante leerling werd bekeken en waarbij tijdens de humaniora nooit officieel de diagnose ‘autistisch’ werd gesteld, hebben wij in de begeleiding een eigen aanpak ontwikkeld. Ik vermoedde dat hij autistisch was maar omdat het contact met de ouders op dat ogenblik nihil was vermits die mensen al jarenlang hetzelfde over hun zoon te horen kregen, heb ik met een paar collega’s een aanpak opgestart die ervan uitging dat hij autistisch was, zonder het luidop te verkondigen. Deze aanpak lukte en toen de ouders merkten dat het beter ging met hun zoon, hebben we het contact met hen ook kunnen herstellen. Kort na de humaniora werd hij opgenomen in een psychiatrische instelling en werd autisme vastgesteld.
 
Wat lieten we hem dan doen? Open opdrachten kon hij inderdaad niet, in groep werken ging ook moeilijk.
– we lieten hem meestal alleen werken en beperkten dan ook de opdracht van een groepswerk tot de gesloten opdrachten,
– in plaats van een gedicht of een collage, kreeg hij een tekst met vragen,
– hij was bijzonder goed in het opzoeken van filmpjes op internet. Dat werd dan ook zijn opdracht, de uitwerking ervan werd dan door mezelf of andere leerlingen gedaan,
– het bijhouden van scores bij quiz of andere spelletjes was zijn taak,
– de klas werd discreet op de hoogte gebracht,
– vaak zag hij de zin niet in van wat hij moest doen en dan viel natuurlijk alles tegen.
 
De jongen zat, in het begin dat hij bij ons op school was, op zijn hurken op de speelplaats met zijn kap over zijn hoofd. Bij het eerste belsignaal stond hij op en bij het tweede belsignaal stond hij op zijn plaats in de rij. Het was ook niet mogelijk om hem een minuut langer dan de bel in de klas te houden en excursies waren helemaal niet mogelijk omdat hij bang was van alles en nog wat op straat.
Van deze excursies hebben we hem dan ook vrijgesteld, het waren echte traumatische ervaringen. De ICT-leraar heeft hem uitgenodigd om tijdens de middagpauzes te helpen aan het in orde houden van het computerpark. Bij het belsignaal van de speeltijden, liep hij naar het ICT-lokaal, pakte de sleutel van de computerklassen, deed zijn ronde en ging kijken of alle kabeltjes in orde waren. Bij het eerste belsignaal hing hij keurig de sleutel weer op en meldde aan de leraar dat alles in orde was. Hij mocht ook zijn boterhammen blijven opeten in het lokaal, onder toezicht van de leraar en zo werd hij toch een gelukkige jongen op onze school.
 
Momenteel hebben we een jongen waarbij het probleem onderkend is. We houden goed contact met de ouders. Ik heb in de klas ‘buddies’ aangesteld naar wie hij moet luisteren en die hem proberen bij te brengen welk gedrag wel kan en welk niet. Ook dit lukt min of meer.”

“Het bericht over leerlingen die gediagnosticeerd zijn als kinderen binnen het autistisch spectrum leverde bij mij herkenning op. Bij mij op school zijn ook een aantal leerlingen die binnen dat spectrum vallen of ze zijn inmiddels alweer van school af. Ik kan wel bevestigen wat jij in dat berichtje schrijft dat het eigenlijk onbegonnen werk is om ze aan het reguliere programma voor levensbeschouwing mee te laten doen. Toch doen wij dat wel omdat het niet goed mogelijk is om ze op een andere manier aan het werk te zetten. Het zelfstandig uitvoeren van opdrachten of werkstukken levert ook vaak problemen op al was het alleen maar het op tijd inleveren van het werk. Het maken van reproductiewerken gaat meestal nog wel en levert soms zelfs nog wel eens verrassende resultaten op. Maar het grootste probleem is wel de communicatie in de klas en het (ontbreken van het) reflecterende vermogen van deze leerlingen. Ik moet je eerlijk zeggen dat ik er eigenlijk geen raad mee weet.

Maar ik constateer dat deze leerlingen bij mij op school m.n. in de 2e fase ook tegen problemen aanlopen. Zodra ze zelfstandiger moeten gaan werken wordt het voor deze leerlingen moeilijk en ik kan zeggen dat er uiteindelijk niet veel het eindexamen halen omdat ze al eerder afhaken. Hierbij vraag ik me af of dat op andere scholen ook het geval is.Inmiddels is (na een aantal jaren) het aannamebeleid wel enigszins aangepast omdat de praktijk heeft geleerd dat deze leerlingen het op onze school vaak niet redden.

Kortom, ik geloof niet dat deze leerlingen alleen voor het vak levensbeschouwing een probleem vormen, maar dat het probleem breder ligt. Dit geldt zeker als ze de 2e fase ingaan. Nogmaals, ik vraag me af of dit laatste ook door meerderen herkend wordt.”

Van Carien Boelsma ontving ik haar scriptie over levensbeschouwing aan deze leerlingen binnen onderbouw VMBO, in een LWOO-afdeling. IK hoop die heel binnenkort te kunnen lezen, er mijn voordeel mee te doen en als de schrijfster akkoord gaat er aandacht in LIA aan te besteden.

Op onze eigen school hebben we binnenkort als sectie een gesprek met counselors en ambulante begeleiders om te zien wat er wel en niet mogelijk is. We hebben ook een balletje opgegooid bij de staf of het mogelijk is de sectie te faciliteren om alternatieve opdrachten voor deze leerlingen te ontwikkelen.

We houden je op de hoogte.

Hoog IQ leidt vaak tot atheïsme

Het Reformatorisch Dagblad van 27-2-2010 schrijft over een onderzoek naar IQ en atheïsme:

“Mensen met een hoog IQ hebben vaker voorkeur voor liberale en atheistische opvattingen dan mensen die lager scoren qua intelligentie.
Dat blijkt uit onderzoek van Britse wetenschappers dat komende maand wordt gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Social Psychology Quarterly.
Volgens de wetenschappers is er een verband tussen een hoog intelligentieniveau en opvattingen van liberale snit. Zij legden het verband na analyse van een onderzoek waarbij duizenden Amerikaanse scholieren in hun tienerjaren werden gevolgd.

Ondervraagden die zichzelf omschreven als “zeer liberaal” hadden tijdens hun puberteit een IQ van 106, leeftijdgenoten die zichzelf “zeer conservatief” noemden een IQ van 95. Op godsdienstig terrein was het beeld hetzelfde: mensen met een IQ van 103 zeiden “in het geheel niet religieus” te zijn, degenen met een IQ van 97 noemden zich “zeer religieus”.

Achter de uitkomsten van het onderzoek gaat een evolutionistisch concept schuil, zo blijkt. Volgens onderzoeksleider S. Kanazawa tonen de gegevens aan dat religie lange tijd nodig was om natuurlijke verschijnselen te verklaren en de angst ervoor weg te nemen. “Intelligente kinderen gaan in hun groei in tegen de trend om in God te geloven. Zij worden atheisten”.

Prof. dr. H. M. van Praag, emeritus hoogleraar psychiatrie, is niet verbaasd dat intellectuelen afscheid nemen van het geloof. “Zij vinden zichzelf heel verstandig en doen het geloof van anderen af als archaisch”. Van Praag noemt het een ‘verarming’ als mensen alleen op rationele manier de werkelijkheid bezien. “Er zijn intellectuelen die echt vinden dat het geloof iets is van de oude doos. Maar onder hen zijn ook veel meelopers.” ”

Jongeren in de landelijke jeugdmonitor

Bijna een kwart van de meisjes en vrouwen tussen de 15 en 25 jaar heeft ooit te maken gehad met seksueel geweld. Bij jongens ligt dit 4 procent lager. De meeste daders waren bekenden van het slachtoffer.
Dat staat in de Landelijke Jeugdmonitor, die minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin gisteren in ontvangst heeft genomen. De monitor stelt dat jongeren ’schrikbarend’ vaak slachtoffer worden van seksueel geweld. Van de meisjes geeft 7 procent aan te zijn verkracht, onder jongens ligt dit op 3 procent. Een op de tien meisjes heeft zich wel eens gedwongen moeten uitkleden, een op de vijf is tegen haar zin betast onder haar kleren. Bij jongens komt dit ook voor, alleen veel minder vaak.
De Landelijke Jeugdmonitor verscheen voor de twee keer. De samenstelling is in handen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), in opdracht van het ministerie voor Jeugd en Gezin. In de jeugdmonitor zet het CBS bestaande gegevens over kinderen en jongeren tot 25 jaar op een rijtje.

Demograaf Jan Latten van het CBS sprak van een historische omkering: de vrouwen van straks lijken over meer kennis te gaan beschikken dan de mannen. De afgelopen jaren is het aantal studenten aan een hogeschool hogeschool of universiteit toegenomen. De voorsprong die vrouwen daar hadden, hebben ze alleen maar vergroot. Jongens maken ook vaker dan meisjes hun school niet af. Hun grotere kwetsbaarheid is nu al terug te zien in de jeugdwerkloosheid. Die neemt door de economische crisis snel toe, maar treft vooral jongemannen. In het tweede kwartaal van 2009 zat bijna 13 procent van de mannen tussen 15 en 23 jaar zonder werk. Daarmee zijn ze de jonge vrouwen voorbijgegaan.

Jongens werken vaker in sectoren die meer te lijden hebben onder een crisis, zoals de ICT, de industrie en de bouw. Vrouwen doen vaak werk dat daar minder gevoelig voor is, zoals bij de overheid, in het onderwijs en in de zorg. „Bejaarden zijn er altijd”,
Trouw 1 december 2009

The postsecular society

In Te Denken Geven 4, hoofdstuk 3 gaat het over de crisis van de levensbeschouwingen, culminerend in het verlies van de geloofwaardigheid van de grote verhalen en de alternatieven die uit deze crisis zijn voortgekomen. Een belangrijk onderdeel van het hoofdstuk is de verlichting, die zich als alternatief voor het christendom sinds de Franse revolutie heeft geafficheerd en pocht dat met haar opkomst de religie een zekere ondergang tegemoet gaat. In de documentaire ‘The Postsecular Society’ wordt deze visie met verve ondergraven door Charles Taylor, Karen Amstrong en John Gray. Zij maken ons duidelijk dat de religie nooit weg is geweest uit de samenleving en dat veel zogenaamde seculiere projecten door en door religieus genoemd kunnen worden. Hieronder de samenvatting van de documentaire, die 28 december 2008 door de BOS werd uitgezonden en ongeveer 45 minuten lang is.

Toespraak van Habermas over dit begrip: Waarom kunnen geseculariseerde samenlevingen post seculier genoemd worden. Religie heeft nog steeds invloed en relevantie. De these van de verlichting dat de religie zou verdwijnen als gevolg van de modernisering verliest terrein.

Gesprek met Charles Taylor
Hij schreef ‘the secular age’ over de geschiedenis van het secularisme met als hoofdvraag: “Hoe kan het dat we in 1500 allemaal religieus waren en het anno 2008 heel normaal vinden om dat niet te zijn?
Het modernisme zou leiden tot terugtrekken van religie uit het publieke domein en verval van religieuze praktijken. Theorie blijkt niet te kloppen. Trek naar de steden leverde methodisme en pinksterbeweging op. Er vindt ook een verandering van religie plaats, nieuwe soorten religie duiken op. New Age is daar het meest duidelijke voorbeeld van. Mensen zeggen: “Ik ben niet religieus, ik ben spiritueel.”
Verval is ook niet algemeen. In een moderne natie als de VS zijn heel veel mensen nog steeds praktiserend.
Vroeger was je katholiek, later protestant binnen een natie: dat bepaalde je identiteit. Nu wonen mensen met verschillende levensbeschouwelijke overtuigingen in hetzelfde land en bepaalt de religie niet meer de identiteit. Wat je wel ziet is de opleving van sterke nationalistische tendensen met een religieuze lading.

Karen Armstrong
Religie gaat meer over dingen doen dan dingen denken. Mensen proberen boven het dagelijkse leven uit te stijgen en transcendentie te ervaren. Voornamelijk door spirituele oefeningen. Centraal in alle religies is de praktijk van mededogen. Alle religies melden dat in het centrum van hun geloof de gulden regel staat: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Dat vereist dat we ons voortdurend van ons ego moeten ontdoen. Als je je ego ontstijgt, breng je jezelf in verband met transcendentie.
Vanaf de grotten van Lascaux en Altamira hebben gelovigen moeite gedaan voor hun godsdienst; tegenwoordig zie je mensen die dat niet meer willen. Hoewel het een complex verschijnsel is, kunnen we wel zeggen dat het in Europa te maken heeft met de afschuwelijke ervaring van de twintigste eeuw. Onze moderniteit is extreem gewelddadig doordat ze ons in staat heeft gesteld doelmatiger dan ooit te moorden.
Dat heeft de idee van een welwillende goede God aan het wankelen gebracht, terwijl de moderne wetenschap heeft bewezen dat een Schepper nu problematisch is. Vroeger hadden mensen een idee van God dat veel meer te vinden is in boeddhisme, taoïsme en andere oosterse denkwerelden. Daar wordt gezegd dat het bijna niet mogelijk is een beeld van God te hebben. Het probleem is dus deels dat mensen een te beperkt beeld van God hebben.

John Gray
Gray maakt in zijn laatste boek duidelijk hoe onze westerse seculiere denkbeelden geworteld zijn in de aloude religieuze tradities.
Traditionele denken over secularisme houdt er geen rekening mee dat hun denkbeelden over een seculiere maatschappij geworteld zijn in de westerse religie, met name in het christendom. Augustinus onderscheidde al de stad van God van de stad van de mens. Of kijk naar de uitspraak van Jezus: “Geef de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt…” De scheiding tussen een geestelijk en seculier rijk is de erfenis van de westerse godsdienst.
Je kunt atheïst worden en denken dat je volledig seculier bent geworden, maar tegelijkertijd ontkom je niet aan de diepgaande invloed van jodendom en christendom op ons denken.
Het voorbeeld van Dawkin, die een serie over Darwin gemaakt heeft, zegt zowel aan het eind van het boek ‘de zelfzuchtige genen’ als aan het eind van de serie:”De mens is het enige dier dat de vrijheid heeft om in opstand te komen tegen hun genetisch programma.”
Gray: “Waar komt die vrijheid vandaan? Is dat wetenschappelijk onderbouwd? Het geloof in een vrije wil komt uit het westerse monotheïsme, niet uit de wetenschap.”
Taylor: “De wetenschap doet, anders dan religie, niets met de belangrijke levensvragen. Wat is de zin van het leven? Wat is echte goedheid? Waarnaar moeten mensen streven? Hebben we hulp van buitenaf nodig? De natuurwetenschappen zijn niet eens in staat te verklaren waarom we staten hebben en waarom de geschiedenis zo is gelopen. Dat kun je niet verklaren uit de structuur van de hersenen. Het idee dat de wetenschap dezelfde vragen beantwoordt als religie is gewoon belachelijk.
Religie leidt tot geweld. Ja inderdaad, helemaal waar. Maar atheïstische ideologieën evenzeer. In de twintigste eeuw hadden we Stalin, Pol Pot en Hitler.
Gray: Enkele honderden jaren geleden raakte het christendom in verval. Maar het is niet zo dat zijn invloed op het denken in het algemeen afnam. De stromingen die op het christendom een aanval en een reactie waren moesten wel dezelfde psychologische behoeften bevredigen als het christendom eerder deed. Maar ze erfden ook dezelfde denkpatronen. Het idee dat de geschiedenis een soort vertelling was met een soort einddoel of zelfs de uiteindelijke verlossing van de gehele soort bleef bestaan. Diverse filosofieën in de 19e eeuw hadden dezelfde structuur. Het marxisme allereerst, dat de geschiedenis voorstelde als een serie conflicten die leidden tot het wereldcommunisme. Het idee dat de geschiedenis een eind heeft, is een religieus idee.
Het vrije markt denken, of liever de vrijemarktideologie, reproduceerde of herhaalde een eerder denkpatroon van eind negentiende eeuw. Spencer schreef toen al over een globale markt, waarin alle bestaande conflicten opgeheven zouden zijn en armoede en oorlog verdwenen waren.
Taylor: Religie is nooit weggeweest. dus het idee van ‘post-seculier’ is dan ook nonsens, tenzij je het ziet als een besef dat we ons vergist hebben, dat religie namelijk een factor blijft om rekening mee te houden.
Habermas: IK maak onderscheid tussen seculier en secularistisch. Je hebt de onverschillige houding van een seculier, niet gelovig persoon die agnostisch relateert aan religieuze argumenten. Secularisten nemen daarentegen een polemische houding aan tegen religieuze doctrines die publieke invloed behouden. Secularisme gaat tegenwoordig vaak uit van de natuurwetenschappen die zich baseren op sciëntistische aannames.
Armstrong: sommige godsdienstige mensen kan verweten worden dat ze de wetenschap de rug toekeren. Je ziet het bij christenen die bepaalde bijbelteksten op een moderne letterlijke manier lezen, zoals de schepping door God in zes dagen.
Wetenschap en kunst zijn verschillend, maar er moet contact tussen zijn, omdat de waarheid een is. Zij citeert Augustinus uit de vijfde eeuw: als een interpretatie van de bijbel in strijd is met de wetenschap, moet je die bijbeltekst anders lezen.
Calvijn: voor wetenschap moet je niet in de bijbel zijn, maar daarbuiten.
Gray: In oosterse religies is er een veel diffuser onderscheid tussen mens en niet-mens. Als Darwin destijds in het oosten zijn evolutietheorie gelanceerd zou hebben, zou er nauwelijks rumoer zijn geweest, omdat dat paste binnen de gangbare denkbeelden.
Taylor: Keats zei dat Newton de schoonheid van de regenboog vernielde door die te verklaren. Mensen zijn daardoor teleurgesteld. Of dat zo is hangt af van je houding ten opzichte van de wetenschap; je kunt zoals Dawkins, zeggen dat alles wetenschappelijk te verklaren is. Maar de wetenschap kan onze verwondering over de regenboog nooit verklaren. Wetenschappelijke verklaringen worden soms op zo’n manier beleefd en aangenomen als levensfilosofie dat die verwondering denigrerend wordt afgedaan als een subjectieve reactie. Als je zelf die opvatting over de wetenschap aanvaardt, raakt de wereld voor jou onttoverd. Maar het is een hele goede vraag: waarom zou een wetenschappelijke verklaring de geldigheid van je verwondering per se ondermijnen?
Gray: het idee van ordening en wetmatigheid, die we in de natuurwetenschappen tegenkomen gaat uit van een verklaring voor alles: een metafysische visie die de wereld beschouwt als constant en wetmatig. Dat idee is uiteindelijk ook religieus. Als je sceptischer bent, zeg je: het kan waar zijn, maar dat hoeft niet. Misschien is de wereld deels wetmatig maar op andere delen chaotisch. En aangezien onze ideeën over chaos en orde deels antropomorf zijn kan dat wat wij beschouwen als totaal chaotisch ook andere verschijnselen bevatten die anderszins wetmatig zijn.
Het idee van een universeel systeem van wetten die herleid kunnen worden tot enkele algemeen geldende wetten gaat uit van een natuurlijke orde die wellicht niet bestaat.
Taylor: Het belangrijkste is dat mensen diep van binnen voelen dat er meer is dan welvaart. Zelfs succesvolle mensen zeggen: er is iets wat ik moet voeden. Er is een vaag gevoel dat iets niet gevoed wordt. Het lijkt een beetje op iemand die een fantastisch stuk muziek ontdekt dat hij nog niet kende. Dan denkt hj: waaw, Beethovens laatste strijkkwartetten. Hij denkt: dit zegt me iets, dit voedt mij. Dit voedt een honger waarvan ik niet wist dat ik hem had.
Gray: ik denk dat de behoefte aan mythe en religie geprogrammeerd is in de menselijke soort. Misschien komt dat door ons doodsbesef. Andere dieren hebben dat niet of verwerven het niet gemakkelijk. Mensen moeten hun leven bekijken. Alle menselijke culturen hebben mythen en religieuze tradities gehad die hen in staat stelden om hun leven als samenhangend verhaal te zien. Dat gaat niet weg. Een grote 20e eeuwse verlichtingsdenker Freud doe nogal vijandig tegenover religie stond ontwikkelde later in zijn leven een subtielere visie op religie. Hij erkende de positieve effecten die religie heeft gehad op het leven in het westen. Maar ook toen hij zeer vijandig tegenover religie stond stelde Freud dat wat hij een illusie noemde niet per se onwaar hoefde te zijn. Hij zei: illusies zijn overtuigingen die we aanhangen zonder bewijs. Ze kunnen deels waar zijn maar we hangen ze aan uit bepaalde psychologische behoeften: de behoefte aan troost of aan de zin van ons bestaan. Hij dacht dat religie niet zou verdwijnen maar altijd een sterk element van het menselijke leven zou zijn. In dit opzicht lijkt het op seks, op de behoefte aan seks. Als de behoefte aan seks wordt onderdrukt, verdwijnt hij niet. Hij verschijnt opnieuw in groteske en bizarre vormen.
Armstrong: een bijzonder aspect van de menselijke geest is dat hij ervaringen, aspiraties en verlangens heeft die uitgaan boven hetgeen hij conceptueel kan bevatten. Daarnaast zijn we wezens die betekenis zoeken. Voor zover we weten doen andere dieren dat niet. Je ziet een hond niet worstelen met zijn positie of piekeren over het lot van honden elders op de wereld.
Wij worden heel gemakkelijk wanhopig als we geen waarde en betekenis kunnen geven aan ons leven. Religies hebben ons geholpen met de overtuiging dat het leven uiteindelijk betekenis en waarde heeft ondanks al het deprimerende bewijs van het tegendeel. Soms worden zulke betekenissen te simplistisch uitgedrukt zoals ‘in de hemel komen’ Maar mensen hebben betekenis in hun leven nodig. Ik denk dat sommige mensen hebben ondervonden dat het secularisme hun dat niet biedt. Voor anderen ligt dat anders. Anderen hebben besloten dat ze geen transcendentie meer willen zoeken in een kerk of een moskee.Zij vinden het in kunst, muziek, in ethiek of goede werken. Of zelfs sport, Sommigen zoeken het in drugs. Maar we blijven de neiging houden om te zoeken naar transcendentie.
Gray: Religie, mythen horen bij het menszijn. De behoefte aan mythen de behoefte aan verhalen, beelden en symbolen die het menselijke leven zin geven lijkt universeel te zijn. In een post-seculier tijdperk vullen oude en neo-fundamentalistische vormen van religie het vacuüm dat voortkomt uit de ineenstorting van seculiere projecten die zelf gevormd waren door religie. Het is paradoxaal: enerzijds is er nooit een seculier tijdperk geweest. dat was gewoon het tijdperk van ‘gemorste religie’ , van seculiere projecten die werden uitgedrukt in religieuze termen. Dat is nu voorbij. In die zin zijn we post-seculier. Ik geloof niet dat we onze religieuze erfenis kunnen uitroeien. Ik vind dat ook niet wenselijk. De westerse religieuze traditie was in sommige opzichten schadelijk. Ze is volgens mij buitensporig antropocentrisch. Mensen zijn de enige wezen die er echt toe doen. Die opvatting is overgenomen door diverse seculiere projecten zoals het communisme en marxisme. Dat leidde tot enorme milieuverontreiniging in de voormalige Sovjet-Unie en in maoïstisch China. Veel erger dan wat ook in het kapitalisme. Daarom kritiseer ik bepaalde aspecten van de westerse religie. Ik behoor zelf niet tot een religie. Maar het ideaal van tolerantie komt uit het jodendom en het christendom. Als we de westerse religie uitroeien en verbannen uit school zoals radicale secularisten willen, zou dat een ramp zijn. Dan zouden we onnoemelijk veel meer verliezen dan er te winnen valt.
Armstrong zegt dat de religies sterker de nadruk moeten leggen op compassion, het geven om anderen buiten je eigen groep.

Test je radicalisering

In Trouw, een zaterdageditie, waarvan ik de datum helaas niet heb genoteerd, schreef Jan Durk Tuinier in een zogenaamde ‘Denktank’ over het testen van je radicalisering:
“Onze stichting [Stichting Vredeseducatie Utrecht, wjm] doet regelmatig een oefening met deelnemers van uiteenlopende godsdiensten, politieke opvattingen en culturen. De oefening heet ‘de Radicaliteitsladder’. We gebruiken de kenmerken waarmee de Nederlandse inlichtingendienst, de AIVD, radicale personen van allerlei soort en snit in de gaten probeert te houden. Iedereen kan nu dus zijn eigen radicalisering beoordelen. Zijn de volgende kenmerken op u van toepassing?
1. Ik heb idealen.
2. Ik sluit me aan bij een groep die hetzelfde denkt als ik.
3. Ik wil anderen overtuigen van mijn geljk.
4. Ik laat geen andere meningen toe.
5. Ik zet mijn eigen twijfels opzij.
6. Ik ben bereid geweld te gebruiken.
7. Ik ben bereid mijn leven te geven voor het goede doel.

Voor de meeste mensen gelden de kenmerken 1 en 2. Soms 3. Fundamentalisten kiezen ook voor 4 en 5. Enkele mensen zijn bereid geweld te gebruiken, maar de meesten komen niet zover. Gelukkig maar.”

Wat voor leraar ben jij?

Trouw van zaterdag 12 september bevatte een aparte bijlage over opvoeden door ouders en leerkrachten. Interessant materiaal voor wie zich met jongeren bezighoudt. Op de webstek van Trouw is er ook heel veel over te vinden. Vermeldenswaard is de opvoedtest voor zowel ouders als docenten. Wie als docent de test maakt, krijgt 22 meerkeuzevragen voorgeschoteld, waar meestal drie tot vier mogelijkheden bij gegeven worden. De twee keer dat ik de test voor alle zekerheid maakte leverde ook twee keer dezelfde mededeling op: U bent een gezaghebbend docent met een kleine rol voor de school. De uitleg daarbij was:
Kenmerkend voor de lessen van de meeste gezaghebbende docenten is dat er een duidelijke structuur is. Leerlingen hebben een goed beeld van wat er van hen wordt verwacht. Gezaghebbende docenten verschillen in de mate waarin zij of aandacht voor de leerling of de stof hebben. Sommigen bieden de leerlingen vooral ondersteuning bij het leren. Voor de persoon van de leerling is de aandacht dan minder groot. In de opvoeding ziet u een kleine rol voor de school weggelegd.
Wie nog meer wil weten, kan een filmpje bekijken, waarop de wetenschapper Tim Mainhardt zijn licht laat schijnen op het docentenprofiel, dat aan jou wordt toegekend.
De test is te vinden op http://www.trouw.nl/onderwijs/interactief/article2860105.ece

Photoshoppende tieners zijn mediawijzer

Fotoshoppende tieners zijn zich meer bewuster van beeldmanipulatie in de media en daardoor zijn ze minder ontevreden over hun eigen uiterlijk.
Dat mediawijsheid kan bijdragen aan het persoonlijk welbevinden van tieners, is een opmerkelijke resultaat van onderzoek onder 500 tieners van 11-17 jaar, uitgevoerd door stichting Mijn Kind Online bij de lancering van de tweede editie van de Mediawijzer-krant die MKO samen met Kidsweek maakt. Mediawijsheid is dus iets wat je niet alleen uit de boekjes leert, maar vooral ook door zelf aan de slag te gaan met het maken van media. Dat kinderen graag op school meer willen leren over het maken van media, kwam vorig jaar uit het onderzoek dat de eerste editie van de Mediawijzer-krant begeleidde. Het hele onderzoek is via www.mijnkindonline.nl te downloaden, zie hier.
Resultaten:
• 61% wil beroemd worden
• Ruim een derde van de meisjes wil dunner zijn
• Tweederde is tevreden met het eigen uiterlijk
• Hoe meer media tieners zien, hoe meer ze willen veranderen aan zichzelf
• Ruim de helft bewerkt hun eigen foto
• 62% denkt dat bijna alle foto’s in bladen en reclames gefotoshopt zijn
• Fotoshop-vaardige tieners zijn bewuster van manipulatie foto’s in de media
• Tieners die operatie willen, zijn minder goed op de hoogte van beeldbewerking door de media
• 96% vindt flink bewerken met Photoshop niet okee.
Dit en andere resultaten komen voort uit het onderzoek ‘(on)bewerkt beroemd’ dat Marion Duimel heeft uitgevoerd voor stichting Mijn Kind Online in samenwerking met www.mediawijzer.net.
Het onderzoek hoort bij de themaweek van het Expertisecentrum Mediawijsheid, ‘Lekker beroemd’, over imago-management. Doel is om kinderen, hun ouders en hun leraren voor te lichten over hoe media werken. Wat is de invloed van media op je identiteit, je imago? Hoe gebruik je media om je imago te managen? Hoe presenteer je je zelf online? Aan de themaweek doen tal van organisaties en bekende Nederlanders mee, van TMF en Zappelin tot de acteurs van SpangaS, Yolanthe van Ceauberg van Kasbergen en Gerard Joling, zie www.mediawijzer.net

61% wil beroemd worden
Van de 11-17-jarigen zegt 61 % beroemd te willen worden. Jongens die beroemd willen worden, hopen dat vooral te doen als sporter en als wetenschapper, expert of uitvinder. Meisjes vergaren liever faam als zangeres, actrice of fotomodel.
Ruim een derde van de meisjes wil dunner zijn
Uit het onderzoek, dat vooral ingaat op de relatie tussen het zelfbeeld van de jongeren en het zien van ideaalbeelden in de media, blijkt verder dat ruim een kwart van de tieners graag dunner wil zijn, vooral meisjes. Op de tweede plaats staat een mooiere huid en op de derde plaats een andere lengte. Ruim een derde van de tieners wil niets veranderen. Leeftijd speelt daarbij een grote rol: hoe ouder de tiener hoe vaker hij/ zij iets wil veranderen.

Tweederde is tevreden met het eigen uiterlijk
Tweederde is wel tevreden met zijn uiterlijk en slechts 5% zegt echt ontevreden te zijn. Hun ogen vinden ze het vaakst mooi aan zichzelf. De neus is iets wat de minste tieners mooi vinden. Een op de zeven ondervraagde tieners die iets wil veranderen aan zichzelf, zou wel een operatie willen, al is slechts 3% bereid ervoor te betalen.

Hoe meer media tieners zien, hoe meer ze willen veranderen aan zichzelf
Hoe meer tieners ideaalbeelden zien in de media, zoals in programma’s als Hollands Next Topmodel, Extreme Make-over en showprogramma’s, hoe vaker ze iets willen veranderen aan hun lichaam. Ze willen vooral iets veranderen aan hun lichaam, huid en dunner zijn. Maar ook vinden tieners meer mooi aan zichzelf naarmate ze naar meer media kijken, vooral hun ogen, mond en haar.

Ruim de helft bewerkt hun eigen foto
Driekwart van de tieners fotografeert zichzelf wel eens. Ruim de helft bewerkt hun foto’s vervolgens, vooral meisjes zijn hiermee bezig. De top drie is foto’s zwart-wit en lichter of donkerder maken, bijsnijden (croppen) en tekst eroverheen zetten. Pukkeltjes wegwerken doet één op de vijf tieners. Driekwart van de fotobewerkers zet na dergelijke creatieve aanpassingen hun foto online.
62% denkt dat bijna alle foto’s in bladen en reclames gefotoshopt zijn
16% gaat ervan uit dat dit ongeveer driekwart is en 22% denkt dat de helft, een kwart of niets bewerkt is. Leeftijd en schooltype zijn daarbij belangrijk: hoe jonger en hoe lager het opleidingsniveau, hoe groter zij het aandeel onbewerkte foto’s in de media inschatten. Zij doorzien dus een stuk minder dat beelden vaak niet echt zijn.

Fotoshop-vaardige tieners zijn bewuster van manipulatie foto’s in de media
Hoe frequenter tieners foto’s maken van zichzelf en hoe meer ze die foto’s bewerken, hoe hoger zij het aandeel gephotoshopte beelden in de media inschatten. Zij zijn dus bewuster van de mate waarin beelden in tijdschriften, op internet en televisie worden gemanipuleerd. “Deze resultaten laten zien dat kinderen ‘mediawijs’ worden door zelf media te leren maken. Het onderzoek onderstreept de noodzaak om al op de basisschool kinderen vaardigheden bij te brengen en zo aandacht te besteden aan mediawijsheid. Je moet zo vroeg mogelijk beginnen”, vindt de stichting Mijn Kind Online.

Tieners die operatie willen minder goed op de hoogte van fotoshoppen door de media
Opvallend is dat de tieners die geopereerd willen worden, minder goed op de hoogte zijn van het aandeel geshopte beelden in de media dan de tieners die geen operatie willen. Zij denken dus vaker dat de modellen er echt zo mooi uitzien. Tieners er extra op wijzen dat bijna niemand er zo uit ziet kan dus geen kwaad.

96% vindt flink bewerken met Photoshop niet okee
Een kwart vindt het stom dat mensen foto’s van zichzelf bewerken. Ruim de helft vindt alleen de foto verbeteren door hem bijvoorbeeld lichter of donkerder te maken goed. De huid mooier maken is volgens hen ‘not done’. Ongeveer een vijfde vindt het ook goed als de huid mooier gemaakt wordt. Slechts 4% is het eens met de fotobewerkingen waarin mensen ook dunner gemaakt worden.
Mijn Kind Online meent dat door de grote aandacht voor uiterlijk in de media en de daarbij horende ‘celebrity culture’ waarin jongeren opgroeien, deze jonge mensen sterk worden beïnvloed in de fase waarin ze bezig zijn met hun identiteit. Daardoor kijken ze kritisch naar hun eigen uiterlijk en vormen er een eigen oordeel over, mogelijk met ontevredenheid tot gevolg.

Hoe hoger de opleiding, hoe bewuster men een kritische houding tegenover media heeft kunnen ontwikkelen, hoe zelfverzekerder dat maakt en hoe minder die media-invloed leidt tot ontevredenheid over het eigen uiterlijk. “Dat houdt in dat media-les ook zou kunnen bijdragen aan het vormen van een gezond zelfbeeld van jongeren, waardoor het bijdraagt aan het persoonlijk welzijn”, aldus MKO.
Marion Duimel en Justine Pardoen

LIA 133 15-6-2009

Eenderde jongeren ziet leven niet zitten

Elk jaar zijn in Nederland zeker 100.000 jongeren tussen 8 en 18 jaar in meer of mindere mate depressief. Bijna eenderde daarvan is de terneergeslagenheid zo groot dat zij het leven niet meer zien zitten en een poging tot suïcide ondernemen. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek.

door Lizet van Triet
Volgens prof. dr. J.K. Buitelaar, kinder- en jeugdpsychiater in het Universitair Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen, is het probleem inmiddels zo omvangrijk dat depressiviteit een ernstig punt van zorg is geworden in het onderwijs. “In elke schoolklas in ons land zitten een of meer kinderen of jongeren, die door gevoelens van depressiviteit enige weken of langer moeten verzuimen. Bovendien worden leerlingen regelmatig beheerst door gedachten aan zelfdoding.”

Herkennen
Op school wordt een kind met een depressie al snel over het hoofd gezien, signaleert Buitelaar. Hij maakt zich er zorgen over. Daarom werken deskundigen momenteel aan het opstellen van een ‘signalement’ waardoor leerkrachten straks gemakkelijker symptomen van depressiviteit bij hun leerlingen kunnen herkennen.
“Een kind met de (concentratie)stoornis adhd herkent de leerkracht wèl, want zo’n kind trekt nu eenmaal de aandacht. Maar een kind dat niet lekker in zijn vel zit, zich teruggetrokken heeft, somber en verdrietig is en geen zin heeft in de dingen waar hij of zij anders wel veel plezier in had, valt niet meteen op.” Een triest contrast in de herkenning, meent hij. “Één van de dingen die wel zichtbaar is, is dat de schoolprestaties duidelijk minder worden. Dat kan ook een signaal van de ziekte zijn.”

Veel slapen
Voor ouders kan het ineens anders eten, veel aankomen of afvallen, niet of juist te veel slapen en het niet meer zien zitten een teken zijn dat er iets mis is met hun zoon of dochter. “Iedereen heeft wel eens een dip”, zegt professor Jan Buitelaar. “Maar een goed gesprek helpt dan meestal om weer vrolijker te worden. Bij een depressie werkt dat echter niet.”

Foutloos

Gesprekstherapie kan wel zinvol zijn, meent de hoogleraar. “Zo’n gesprek gaat over hoe iemand over zichzelf en anderen denkt. Vaak wordt alles negatief ingekleurd en denkt een kind of jong volwassene dat hij niets kan. Ga je daarop in, dan blijkt dat de verwachtingen niet altijd reëel zijn. Zo wilde een kind na twee keer oefenen een moeilijk pianostuk helemaal foutloos spelen. Het realiseerde zich niet, dat concertpianisten meestal dagenlang moeten oefenen voordat ze dat kunnen.”

Ernstige vorm
In de behandeling wordt ook het gezin betrokken. De therapeut wil de opvoeders dan wekelijks zien. Als een jongere veel symptomen tegelijk heeft en bovendien vaak gedachten heeft aan zelfdoding, is er sprake van een ernstige vorm van depressie.
In dat geval worden, naast de gedragstherapie, eveneens medicijnen gegeven. Buitelaar: “De kinder- en jeugdpsychiater, de enige die dit mag voorschrijven, let daarbij goed op het effect ervan. Bovendien is het belangrijk dat zowel het kind als de ouder het eens zijn met de behandeling. Want de kans dat die aanslaat, wordt veel groter als je erachter staat.”
LIA 133 15-6-2009

Alfasteunpunt voor profielwerkstukken

Van Marina Vonk, medewerkster aan het Alfasteunpunt van de Rijksuniversiteit Groningen ontvingen we de volgende mededeling:

Het Alfasteunpunt is er voor iedere havo- of vwo-leerling die bezig is met een profielwerkstuk op het gebied van Cultuur en Maatschappij, maar ook voor andere werkstukken of voor het leesdossier kunnen leerlingen bij ons inspiratie opdoen. Het Alfasteunpunt geeft inhoudelijke ondersteuning, maar helpt ook met algemenere vragen over het schrijven van een (profiel)werkstuk. Bovendien reikt het Alfasteunpunt elk jaar een prijs uit voor het beste profielwerkstuk! (zie ook http://www.rug.nl/let/informatievoor/studiekiezers/alfasteunpunt/alfasteunpuntprijs)

Het Alfasteunpunt is dé toegangspoort tot de universiteit op het gebied van cultuur en maatschappij.

Voor u is het met name interessant dat wij ook beschikken over een sectie levensbeschouwing waarbij wij leerlingen profielwerkstukonderwerpen aanreiken binnen uw vakgebied. (zie ook http://www.rug.nl/let/informatievoor/studiekiezers/alfasteunpunt/onderwerpen/godsdienst/index)

We hebben een medewerker die gespecialiseerd is in het vakgebied en de meeste inhoudelijke vragen van de leerling kan beantwoorden. Eventueel kan zij de leerling doorverwijzen naar medewerkers van de faculteit van Godsdienst en Levensbeschouwing van de Rijksuniversiteit Groningen. In overleg is het zelfs mogelijk dat een leerling in het kader van zijn of haar profielwerkstuk een college(reeks) aan deze faculteit volgt.

Het Alfasteunpunt zorgt ervoor dat leerlingen van hun (profiel)werkstuk net iets meer kunt maken!

www.alfasteunpunt.nl

Geloof in God

Kerkverlating vindt voornamelijk plaats bij jongeren, maar ook bij ouderen taant het traditionele christelijke geloof. Hoewel driekwart van 55-plussers in Nederland zichzelf gelovig vindt, blijkt dat nog slechts een kwart van alle ouderen in een persoonlijke God gelooft. Bij katholieken is dat een derde.

Freelancejournalist Arjan Broers analyseerde in opdracht van de katholieke ouderenbond Unie KBO cijfers van onderzoeksinstituut Kaski. Hij stelt in zijn publicatie ‘Het zoeken niet moe’ vast dat de meeste ouderen het geloof beschrijven als een zoekproces en niet als een rigide systeem waarin de belangrijkste geloofszaken onwrikbaar vastliggen. Zij willen hulp zoeken bij allerlei bronnen, tradities en ideeën.

Enkele andere conclusies:
* De oudere Nederlander blijkt minder dan vroeger naar de kerk te gaan, maar hecht nog wel aan kerkelijke rituelen. Velen vinden de morele opvattingen van de kerk te streng.
* Meer dan de helft van de Nederlanders boven 55 jaar gelooft in een hoge macht of ‘iets’. Dit ‘ietsisme’ blijkt ook bij meelevende katholieke ouderen de meest voorkomende vorm van geloof.
* Bidden blijft populair. Drie op de vijf ouderen bidt zeker één keer per week. Onder katholieken is dat aantal groter. Ook kiezen zij graag kerkelijke rituelen om bijvoorbeeld een vijftigjarig huwelijk te vieren.
[Bron: In feite 26-9-07 Hugo Louter]
LIA 114 3-6-2009